De onderwijzer probeert de
kinderen het begrip "wonder" uit te leggen.
"Stel je voor, Jantje, dat iemand
van een hoge toren
valt en helemaal niets gebroken heeft," zegt hij,
"hoe noem je zoiets?"
"Toeval," antwoordt Jantje.
"Je begrijpt me verkeerd," zegt de onderwijzer, "stel je voor dat die man nog eens van
die toren valt en
weer niet gewond is. Wat is dat dan?"
"Puur geluk," antwoordt Jantje.
De onderwijzer krijgt het al
een beetje op zijn heupen:
"Nee, dat bedoel ik niet. Stel je voor dat hij een
derde keer van die toren valt en er weer zonder
kleerscheuren vanaf komt. Wat is dat?"
"Gewoonte! "